Blog

Verruiming verschoonbaarheid termijnoverschrijdingen in bezwaar en beroep: van Almelo tot Oranjestad

In een uitspraak van 3 april 2024 heeft de Afdeling voor het eerst expliciet[1] verwezen naar de CBb uitspraak van 30 januari 2024. In de CBb uitspraak volgt de grote kamer de conclusie van raadsheer A-G Widdershoven op, en oordeelt dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding voortaan meer rekening gehouden moet worden met bijzondere omstandigheden van het individuele geval.[2] Gezien de aard en omvang van deze nieuwe, en inmiddels door de Afdeling bevestigde koerswijziging, is dit een goed moment om stil te staan bij de reeds waarneembare olievlekwerking ervan naar de overzeese delen van ons Koninkrijk. Daartoe bespreek ik eerst kort de Afdelingsuitspraak van 3 april 2024.

 

CBb-lijn in Almelose zaak

Recent deed de Afdeling uitspraak[3] in een zaak tegen het college van B&W van de gemeente Almelo. Het ging daar om de verlening van een omgevingsvergunning bij besluit van 27 mei 2019 aan woningcorporatie Beter Wonen voor de bouw van tien woningen aan de zuidkant van het stadscentrum. Omwonenden zagen dit niet zitten en waren in de pen geklommen, hoewel – zo bevestigt de Afdeling – te laat. De termijnoverschrijding was niet verschoonbaar.

Overschrijding van de bezwaartermijn was tussen partijen geen discussiepunt, maar wel de toerekenbaarheid. Het college had volgens de Afdeling omwonenden over de vergunning gebrekkig in kennis gesteld door uitsluitend elektronisch te publiceren in het digitale Gemeenteblad van Almelo. Dat terwijl art. 2:14, tweede lid Awb (in samenhang te lezen met art. 3.9, eerste lid Wabo) bepaalt dat verzending van berichten niet uitsluitend elektronisch plaatsvindt, tenzij een wettelijk voorschrift hierover anders bepaalt. Juist dat laatste was niet gebeurd vond de Afdeling. De Verordening elektronische kennisgeving gemeente Almelo[4] biedt weliswaar elektronische publicatie als mogelijkheid, maar schrijft deze publicatiewijze niet dwingend en bij uitsluiting voor (r.o. 4.3).

De verschoonbaarheidsgrond uit art. 6:11 Awb is overigens een tweetrapsraket. Wanneer de termijnoverschrijding de indiener niet kan worden verweten vanwege bijzondere omstandigheden, dient te worden gekeken of het bezwaar- of beroepschrift vervolgens zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd is ingediend. Dat was hier niet het geval, ondanks de in de CBb uitspraak verlengde twee naar zes weken waarbinnen de indiener alsnog bezwaar dient te maken. Omwonenden hadden door pas op 25 september 2020 het bezwaarschrift in te dienen te lang stilgezeten, nu voor hen waarneembare sloopwerkzaamheden al in juni van dat jaar begonnen waren. Is die fatale termijn van thans zes weken verstreken, dan biedt art. 6:11 Awb geen ruimte voor een nadere belangenafweging.

Het staat niet expliciet in de uitspraak van de Afdeling, maar uit de uitspraak zou (voorzichtig) kunnen worden afgeleid dat een bezwaarschrift dat binnen zes weken na de start van de sloop zou zijn ingediend waarschijnlijk verschoonbaar zou zijn. Dan zou er dus meer dan een jaar tussen vergunningverlening en het verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift hebben gezeten.

 

Doorwerking Caribische eilanden

Als voormalige tropenadvocaat bestrijkt mijn belangstelling ook het overige deel van het Koninkrijk, en daarbij of deze nieuwe lijn – zowel in de autonome landen alsook de bijzondere gemeenten – omarmd wordt binnen de bestuursrechtelijke kolom van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (GHvJ).[5]

De Almelose zaak betrof een voorbeeld van ‘gebrekkige’ kennisgeving, maar uit persoonlijke ervaring weet ik hoe de Caribische eilanden en hun bestuursorganen überhaupt worstelen met kennisgeving. Een algemene wettelijke regeling voor bekendmakingen en publicatie van beschikkingen ontbreekt. Bovendien beschikt niet iedereen binnen deze gemeenschappen over een internetverbinding, en worden zowel Nederlandstalige als Papiamentstalige nieuwsbladen niet kosteloos bezorgd. Kennisgevingen middels uitsluitend websitepublicaties van bijvoorbeeld bouwvergunningen worden niet-professionele partijen dan ook niet tegengeworpen in het kader van de termijnoverschrijding.[6] Met regelmaat ondervinden rechtszoekenden nadelen van deze gebrekkige publicatiepraktijk, vooral bij meerpartijengeschillen komt termijnoverschrijding bij derde-belanghebbenden veelvuldig voor. De klassieke ‘veertiendagenjurisprudentie’[7] wordt zeker binnen die context als rigide ervaren.

Portret van Brim Tonino
Portret van Brim Tonino

In de vorig jaar verschenen derde aflevering van het Caribisch Juristenblad blikt mr. dr. J. Sybesma[8] vooruit op deze materie, en vraagt onder verwijzing naar het wetsvoorstel Wet waarborgfunctie Awb zich af wat nu de gevolgen van Nederlandse debat zullen zijn voor het te beoefenen bestuurs(proces)recht aan zijn kant van de oceaan.[9] Het is immers niet voor het eerst dat het GHvJ Nederlandse rechtsontwikkelingen overneemt. Neem bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021[10], waar bepaald werd dat de bezwaar- en beroepstermijnen niet meer van openbare orde zijn. Het GHvJ nam dit voor het eerst over in 2022.[11]

Met betrekking tot de verschoonbare termijnoverschrijding was een eerste, ‘prenatale’ toepassing van de verruiming waar te nemen in een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van november 2023.[12] Daarin wordt, onder verwijzing naar de met betrekking tot dit onderwerp geschreven conclusie van raadsheer A-G Widdershoven de twee weken verruild voor zes weken waarbinnen eiser zijn beroepschrift “zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verlangd kan worden” moest hebben ingediend.

Na de CBb uitspraak was de nieuwe lijn spoedig te vinden op Aruba, en wel in twee uitspraken van 14 februari 2024.[13] Het GHvJ hanteert in navolging van zijn Curaçaose collega eveneens de zes wekentermijn voor de wettelijke eis van “zo spoedig al redelijkerwijs mogelijk”.[14] Daarnaast kent het GHvJ in deze zaak meer betekenis toe aan de persoonlijke omstandigheden (stress, drukke hotelbaan) dan het voor de koerswijziging zou hebben gedaan. Verder wijst het onder expliciete verwijzing naar de CBb uitspraak van 30 januari 2024 op een ‘Antillenbreed’ toepassingsbereik. Ik citeer:

“In de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, is overwogen dat er voor bestuursorganen en bestuursrechters reden is om bij de handhaving van bezwaar- en beroepstermijnen minder strikt te zijn. Het Hof onderschrijft dit en sluit voor de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen van de Lar aan bij wat in 2 tot en met 6 van die uitspraak is overwogen. Dat geldt ook voor de overeenkomstige bepalingen van de Lar van Curaçao, de Lar van Sint Maarten en de Wet administratieve rechtspraak BES.”[15]

 

Slotsom

Het is aldus een kwestie van tijd tot er meer voorbeelden op meerdere eilanden zullen volgen. Ik merk wel op dat het in Nederland levendige debat over de responsiviteit en burgervriendelijkheid in het bestuursrecht niet in dezelfde omvang gevoerd wordt als overzee. Dat neemt wat mij betreft niet weg dat het om eerdergenoemde redenen een goede ontwikkeling is dat de verruiming van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen ook op dit deel van het Koninkrijk zijn intrede doet. Wetstechnisch is daar niets op tegen en maatschappelijk bovendien gewenst.

De Almelose casus en de vele Antillenvoorbeelden (die ik hier de lezer bespaar) over publicatieperikelen doen bij mij tot slot nog de vraag rijzen of niet gewoon met een simpele ingreep tegemoet kan worden gekomen aan een stukje rechtszekerheid voor de aanvrager bij meerpartijenverhoudingen. Onze Franse zuiderburen werken bijvoorbeeld als het gaat om hun permis de construire (bouwvergunning) met duidelijk zichtbare borden op het perceel (zie afbeelding hierboven).[16] Voor de omgeving schept dit onmiddellijk duidelijkheid en is termijnoverschrijding door onbekendheid met een besluit hiermee niet (snel) aan de orde. Een idee?

-

[1] Toepassing van art. 6:11 Awb vond na 30 januari 2024 al eerder plaats, zie ECLI:NL:RVS:2024:845.

[2] CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.

[3] ABRvS 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406.

[4] <https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR358126>

[5] De Gerechten in eerste aanleg vallen organisatorisch onder het GHvJ.

[6] GEA 6 december 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:277.

[7] Bijv. GHvJ 7 december 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:178.

[8] Lid Raad van Advies Curaçao en bijzondere rechter van het GHvJ.

[9] Zie J. Sybesma, ‘Het begin en het einde van termijnen in het Curaçaose bestuursrecht’, CJb 2023 (12) 3.

[10] CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.

[11] GHvJ 9 januari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:2.

[12] GEA 1 november 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:273.

[13] GHvJ 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14 en GHvJ 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:18.

[14] Zoals opgenomen in art. 12, lid 3 LAR Aruba, art. 16, lid 3 LAR Sint Maarten, art. 16, lid 4 LAR Curaçao en art. 16, lid 3 War BES, welke allemaal lokale equivalenten zijn van art. 6:11 Awb.

[15] GHvJ 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14 ro 4.4.

[16] Zie hier een voorbeeld hoe de Fransen dit doen: permis de construire